Waar glucose prikken en hoe de waarde bepalen.
Bron: Wim H. Kuik (A. Menarini Diagnostics Benelux – Valkenswaard) uit het vakblad: DIER.EN.ARTS 2001:10:306-307 glucose bepalen bij hond en kat.pdf
Het bepalen van een glucose hangt af van een aantal factoren. Waar neem ik een bloedmonster, moet de patiënt nuchter zijn, gebruik ik plasma of serum of volbloed? Er zijn zo een aantal aspecten waar we in de praktijk rekening mee moeten houden.
In veel dierenartsenpraktijken bepaalt men zelf een glucose. Enige tijd geleden gebruikte men een strip waarmee met een druppel volbloed een semi-kwantitatieve uitslag kon worden verkregen. Dit was in de praktijk goed bruikbaar.
In de humane geneeskunde wordt bij de behandeling van Diabetes mellitus al veel gebruikt gemaakt van de zogenaamde POCT (Point Of Care Testing)-apparatuur. Deze apparaten worden dan door patiënten thuis gebruikt. Heel belangrijk is dat deze apparaten gecontroleerd worden door het ziekenhuislaboratorium.
Een patiënt kan thuis door middel van een vingerprik (=capillair) met 5 ul volbloed een glucose bepalen in 30 seconden.
Voor het laboratorium wordt een veneus monster afgenomen en het bloed wordt gecentrifugeerd om de glucose in serum of plasma te bepalen. Deze waarden moeten binnen bepaalde normen met elkaar overeenkomen.
Een bloedglucose-apparaat wordt op een dusdanige manier geijkt dat een volbloed capillairewaarde dezelfde uitslag geeft als een veneuze plasmawaarde bepaald op het analyse systeem van het laboratorium. Met andere woorden: een capillaire bloedglucosemeter is gekalibreerd. We hebben met een aantal variabelen te maken. De glucoseconcentratie in arterieel bloed is hoger dan in capillair bloed en in veneus bloed is de glucoseconcentratie weer lager dan in capillair bloed. Daarnaast is er een verschil tussen de glucoseconcentratie in een volume volbloed en in een volume plasma. Dit wordt ook wel de zogenaamde hematokrietcorrectie genoemd.
In de dierenartsenpraktijk wordt tegenwoordig ook veel gebruik gemaakt van droge chemie analysers waarmee o.a. glucose bepaald kan worden. Een eigenaar komt met z'n hond in de praktijk en doet z'n verhaal. Er wordt besloten om bloedonderzoek te doen waarbij o.a. glucose bepaald wordt. Een veneus monster wordt afgenomen en de glucosewaarde blijkt veel te hoog. Verstandig is altijd om elke patiënt met een te hoge glucosewaarde nuchter opnieuw te controleren. In feite zijn er voor niet-nuchtere patiënten geen referentiewaarden voor glucose.
Als de patiënt Diabetes mellitus blijkt te hebben wordt deze doorgaans ingesteld met insuline. Om dit te volgen wordt in de praktijk dan een bloedglucosemeter gebruikt.
Een bloedmonster wordt vaak geprikt in het oor, soms in het voetzooltje, soms in een lip en de wat wrede dierenartsen knippen een nagel te kort af. Het nadeel van deze capillaire monsters is dat het niet altijd gemakkelijk gaat, men moet vaak overmatig stuwen waarbij weefselvocht een 'verdunning' van het bloed kan geven. Omdat het hier om 5ul monster gaat kan men grote fouten maken (1ul weefselvocht kan een 20% lagere waarde geven). Daarnaast wordt vaak een venapunctie gedaan en met een bloedglucosemeter de glucose gemeten in veneus volbloed.
Een betrouwbare bloeduitslag begint met het nemen van het juiste monster. Omdat bloedglucosemeters van oorsprong uit de humane geneeskunde komen, zijn deze plasma gekalibreerd. Dit wil zeggen dat wanneer een patiënt in een monster uit de vinger genomen een glucose bepaalt in capillair volbloed, deze dezelfde uitslag krijgt wanneer op hetzelfde tijdstip de glucose wordt bepaald in veneus plasma.
Bij honden en katten blijkt in de praktijk dat een capillaire glucose niet overeenkomt met een veneuze plasmawaarde. Daarom heeft er onlangs een studie plaatsgevonden bij 3 verschillende dierenartsenpraktijken die in totaal bij 56 honden en 51 katten de glucose hebben bepaald op hetzelfde tijdstip in veneus plasma met het Spotchemsysteem, in veneus volbloed met de Glucocard en in capillair volbloed met de Glucocard.
Zoals verwacht werden verschillende waarden verkregen, maar de onderlinge correlaties zijn echter goed. Het Spotchemsysteem correleert perfect met de referentiemethode (y=0,9497 x + 0,6) met een correlatiecoëfficiënt (r) van 0,9874. Deze kunnen we daardoor als 'gouden standaard' gebruiken. Wanneer we de glucose meten in veneus volbloed met de Glucocard krijgen we een correlatie van y=0,9249x - 1,0 met een correlatiecoëfficiënt (r) van 0,9749. Wanneer we de glucose meten in capillair volbloed krijgen we een correlatie van y=0,9053x - 1,1 met een correlatiecoëfficiënt van 0,9560. Wanneer we de glucose meten in capillair volbloed met de Glucocard en deze vergelijken met de glucose in veneus volbloed gemeten met de Glucocar, krijgen we een correlatie van y=0,9656x + 0,6 met een correlatiecoëfficiënt van 0,9656. Wat betekent dit in de praktijk? Men moet zich ervan bewust zijn waar we het bloedmonster nemen en hoe we het bepalen. Gezien de correlatiestudies is het geen probleem waar we het bloedmonster nemen en hoe we het bepalen. Alleen moet men weten dat er in de uitslagen een verschil kan zitten.
Overzicht referentiewaarden
Nuchter
.
Spotchem veneus plasma referentiewaarden (mmol/l)
hond : 4,4 tot 5,9
kat : 3,4 tot 5,7
.
Glucocard veneus volbloed referentiewaarden (mmol/l)
hond : 3,1 tot 4,5
kat : 2,2 tot 4,3
.
Glucocard capillair volbloed referentiewaarden (mmol/l)
hond : 2,9 tot 4,2
kat : 2,0 tot 4,1
Zo wordt er in de lip getest
Zo wordt er in het oortje getest
Zo wordt er in het voetkussentje getest
Je hebt niet voldoende permissies om de bijlagen van dit bericht te bekijken.