Pagina 1 van 1

CHRONISCHE MAAGDARMAANDOENINGEN BIJ DE VOLWASSEN KAT

Geplaatst: 08 feb 2021, 01:02
door Jeanne
Bron: Causus.be

CHRONISCHE MAAGDARMAANDOENINGEN BIJ DE VOLWASSEN KAT

Inleiding
Er wordt vaak gezegd : "een kat is geen kleine hond" en dit geldt niet alleen voor gastro-intestinale (GI) en pancreasaandoeningen, maar ook voor de voeding van de kat.
GI aandoeningen bij katten en honden vertonen enige overeenkomsten, maar veel meer verschillen. Daarnaast is het lastiger om een kat met chronische diarree op te werken dan een hond vanwege de hoge incidentie van secundaire aandoeningen, met name van de lever, pancreas en darmen en dat de katten de neiging hebben om hun klinische symptomen ‘te verbergen’.
Anorexie (geen eetlust) en lethargie zijn de meest voorkomende klinische symptomen die bij allerlei aandoeningen bij de kat optreden, zelfs katten met een ernstige, fatale necrotiserende pancreatitis laten vaak opvallend milde symptomen zien waarbij anorexie en lethargie overheersen, terwijl braken en abdominale pijn in minder dan de helft van de gevallen worden gezien.
Chronische diarree kan onopgemerkt blijven voor eigenaar en van katten die vrij naar buiten kunnen en daardoor de kattenbak niet gebruiken. De enige klinische symptomen kunnen vage klachten van algehele malaise en gewichtsverlies zijn.

Diagnose
De meest voorkomende oorzaken van chronische diarree bij de volwassen kat zijn een chronische darmontsteking (IBD) en voedselovergevoeligheid. Bij een jong volwassen kat moeten chronische GI ontstekingen en parasieten (met name Giardia, een veelvoorkomende parasiet tot 4-jarige leeftijd) worden uitgesloten.
Bij oudere katten zijn intestinaal lymfoom en motiliteitsdiarree als gevolg van hyperthyreoïdie belangrijke differentiële diagnoses. Ook maldigestie als gevolg van EPI kan worden gezien.

Diagnostische onderzoeken
Eerst en vooral moet er een mestonderzoek gebeuren om zo bacteriële en/of parasitaire oorzaken van chronische maagdarmaandoeningen bij de volwassen kat uit te sluiten.

Een bloedonderzoek zal bijdragen tot het uitsluiten van
  • onderliggende chronische nier- of leveraandoeningen als oorzaak van diarree of als secundaire ziekte.
  • Het bepalen van het thyreoïdhormoon gehalte kan hyperthyreoïdie bij de oudere kat uitsluiten.
  • Vitamine B12,(1,2) foliumzuur1 en feline trypsin-like immunoreactivity (fTLI) en serum feline-specifieke pancreas lipase immunoreactiviteit (fPLI) worden bepaald om pancreatitis uit te sluiten.
Verder onderzoek bestaat erin het in beeld brengen van het abdomen, radiologisch en echografisch onderzoek, en het nemen van biopten. Echo onderzoek is het meest geschikt en kan het levenparenchym, de galgangen en pancreas samen met de darmlissen en plaatselijke lymfeknopen goed in beeld brengen.
Bij intestinaal lymfoom zullen de lymfeknopen veelal vergroot zijn en kan er een verlies aan lagen in de maagdarmwand zichtbaar zijn.

Verder onderzoek bestaat uit het nemen van biopten. Met de endoscoop kunnen dunne en/of dikke darm biopten genomen worden, maar een laparotomie of laparoscopie is ook het overwegen waard, omdat endoscopische biopten misleidend kunnen zijn en tot een valse diagnose van chronische darmontsteking (IBD) kunnen leiden bij katten met intestinaal lymfoom.

Exploratieve laparotomie maakt het mogelijk om ook de lever en pancreas te onderzoeken. Een laparotomie gaat gepaard met een hoger risico waarbij een zorgvuldige afweging of dit risico opweegt tegen de voordelen voorafgaand aan de ingreep en in overleg met de eigenaar zal moeten worden gemaakt.

Behandeling
De behandeling van IBD bij de kat kan een grote uitdaging vormen.

Sommige katten reageren goed op een aangepast dieet samen met een behandeling met steroïden, anderen reageren geheel niet op deze therapie. In de laatste gevallen is het uitproberen van verschillende diëten het proberen waard (met 4-6 weken interval tussen elk dieet) om uit te vinden welk dieet het beste resultaat geeft.
Sommige katten zullen tevens reageren op een aanvullende therapie met metronidazol (Flagyl, 10 mg/kg bid) hoewel de reden hiervoor onduidelijk is. Bacteriële overgroei in de dunne darm (SIBO) is niet duidelijk beschreven bij de kat en het aantal bacteriën in de dunne darm van gezonde katten is hoger dan bij de hond en bevat een hogere concentratie anaëroben, maar misschien vertonen sommige katten een ongewenste reactie op hun eigen darmbacteriën.
Katten met intestinaal lymfoom kunnen behandeld worden met traditionele chemotherapie protocollen. Echter, de meeste gevallen zullen slecht of niet reageren op therapie of slechts een korte remissie periode vertonen. Een klein deel van de katten met lymfoom vertoont een langere remissie en overlevingstijd, dus het is wel degelijk het proberen waard.

Enkele wetenschappelijke beschouwingen
  • Cobalamine (vitamine B12) deficiëntie komt veelvuldig voor bij een chronische darmontsteking (IBD) en/of exocriene pancreasinsufficiëntie bij de kat. Een B12 deficiëntie op zichzelf kan al leiden tot gewichtsverlies en gastro-intestinale symptomen. De serumconcentratie van B12 zou gemeten moeten worden bij alle chronische GI patiënten en aangevuld worden wanneer deze laag is middels een subcutane injectie van 250 μg eenmaal per week, totdat de serumconcentratie is genormaliseerd.
  • Vitamine K deficiëntie komt veelvuldig voor wanneer er sprake is van een gecombineerde lever, intestinale en/of pancreas aandoening (‘triaditis’). Stollingstijden zouden altijd gecontroleerd moeten worden voor het uitvoeren van chirurgie of een biopsie in deze gevallen. Wanneer deze tijden verlengd zijn, zullen ze meestal reageren op een vitamine K behandeling. 0,5 mg/kg vitamine K1 intramusculair 12 uur voor en na chirurgie en dan herhaaldelijk elke 7-10 dagen indien nodig. Wanneer de stollingstijden verlengd blijven kan vers ingevroren plasma intraveneus worden toegediend voorafgaand aan chirurgie.
  • Serum amylase en lipase kunnen gemeten worden, maar hebben geen diagnostische waarde bij het vaststellen van een pancreatitis. De diagnose stellen vormt een uitdaging: echografisch onderzoek van de pancreas is nuttig en de meest gevoelige bloed test is een verhoogd fPLI.
  • fTLI kan verhoogd zijn bij een pancreatitis, maar heeft een lagere sensitiviteit en specificiteit dan fPLI. Echter, serum fTLI zou gecontroleerd moeten worden bij elke kat met chronische diarree en gewichtsverlies. Elke kat met een goed gecontroleerde diabetes mellitus die gewicht blijft verliezen, aangezien fTLI LAAG is in de gevallen met EPI: behandel door het toevoegen van pancreas enzymsupplementen aan het voer.
    Er is geen alternatief voor een zorgvuldig ontwikkeld hypoallergeen dieet met een nieuwe eiwitbron om een voedselovergevoeligheid bij de kat uit te sluiten. De kat moet echter gedurende de hele testperiode volledig binnenshuis worden gehouden om te voorkomen dat hij elders andere eiwitbronnen vindt!