Begrippenlijst

Hoe herken ik de symptomen van suikerziekte? Waar moet ik op letten? Lees het hier!
Gesloten
Gebruikersavatar
Jeanne
...VETERINAIR... ....DIABETES..... ...CONSULENT...
...VETERINAIR... ....DIABETES..... ...CONSULENT...
Berichten: 16264
Lid geworden op: 18 sep 2005, 12:33
Locatie: Almelo - Mickey is over de Regenboogbrug maar kreeg ruim 8 jaar Caninsulin.
Contacteer:

Begrippenlijst

Bericht door Jeanne »

Als u over diabetes leest of praat, kunt u woorden of begrippen tegenkomen die u niet kent. Om die reden hebben wij een begrippenlijst voor u samengesteld. De begrippen zijn op alfabetische volgorde ingedeeld.

ACE-remmers :
bloeddrukverlagende middelen die ook de nieren beschermen. Middel waar vaak de voorkeur aan wordt gegeven bij diabetes om de bloeddruk te controleren en nierbeschadiging tegen te gaan.

aërobe oefeningen:
lichamelijke oefeningen die het hart en de longen harder laten werken om de zuurstofbehoefte van de spieren te vervullen, bijvoorbeeld fietsen, zwemmen, hardlopen en in een flink tempo wandelen. Bij deze oefeningen worden de grote spiergroepen gebruikt, zoals armen en benen.

alfacellen:
cellen in de alvleesklier die glucagon aanmaken.

amniocentese:
een procedure waarbij de arts rond de 15e week een minieme hoeveelheid vruchtwater (de vloeistof die de baby omgeeft) uit de baarmoeder haalt; onderzoek van de vloeistof geeft informatie over genetische en biochemische afwijkingen, onverdraagzaamheid van bloedgroepen en de ontwikkeling van de longen van de baby.

angina (angina pectoris):
druk of pijn in de buurt van het hart, gewoonlijk uitstralend naar de linkerschouder en arm; veroorzaakt door onvoldoende aanvoer van bloed naar het hart; voorloper van een hartaanval.

angiotensine:
een stof in het bloed die vaatvernauwing veroorzaakt, waardoor de bloeddruk stijgt.

anticoagulans:
een stof die de stolling van het bloed verhindert of afremt.

antigeen:
een lichaamsvreemde stof, vaak een eiwit; de stof zet het lichaam ertoe aan een antilichaam te vormen dat alleen op dat antigeen reageert.

antilichaam:
een molecuul die het lichaam verdedigt tegen bacteriën, virussen of andere vreemde lichamen (antigenen); ook immunoglobuline genoemd.

arteriosclerose:
verharding en verdikking van grote en kleine slagaders in het lichaam; risicofactor voor hart- en vaatziekten.

vatheromateuze plaque:
een geel, gezwollen gebied in de wand van een slagader, veroorzaakt door vetafzetting.

atherosclerose:
vetafzetting op de wand van slagaders, die daardoor dikker wordt; hierdoor kan de bloedcirculatie belemmerd worden, met als gevolg een hartaanval, beroerte of beschadiging van organen als de ogen en nieren.

behandelteam:
de groep deskundigen die een patiënt met diabetes bijstaat. Dit team bestaat meestal uit een arts, een diëtiste en een diabetesverpleegkundige. Ook een oogarts, een podotherapeut en andere specialisten kunnen deel uitmaken van het team.

beroerte:
plotseling optredende bewusteloosheid, gevolgd door verlamming; veroorzaakt door een bloeding in de hersenen of de vorming van een embolus of bloedprop die een bloedvat verstopt; ook wel cerebrovasculair accident (CVA) genoemd.

bètacellen:
cellen in de alvleesklier die insuline aanmaken.

bloedglucosemeter:
een toestel op zakformaat dat de bloedsuikerspiegel meet. Een druppel bloed (verkregen door een vingerprik) wordt op een strookje aangebracht dat in de meter zit of in de meter wordt geschoven. De meter berekent de bloedsuikerspiegel en geeft deze weer.

brittle diabetes:
een aandoening die wordt gekenmerkt door sterke schommelingen van de bloedsuikerspiegel binnen korte tijd; komt voor bij een klein percentage type 1 patiënten, vooral na het eerste jaar; ook slecht-instelbare diabetes genoemd.

calorie:
maateenheid voor de hoeveelheid energie die voedsel levert. Koolhydraten, eiwitten en vetten zijn de belangrijkste leveranciers van calorieën in het eten, maar ook alcohol levert calorieën. Calorieën die niet worden gebruikt als energie, worden opgeslagen als vet.

cardiovasculaire aandoening:
ziekte van hart en bloedvaten.

cataract:
vertroebeling van de ooglens.

cholesterol:
een vetachtige stof die een rol speelt bij de stofwisseling; komt voor in alle dierlijke producten.

congenitale anomalie:
een structurele afwijking die zich ontwikkelt voor de geboorte; een geboorteafwijking.

conjugaat:
een complex dat ontstaat als een antilichaammolecuul zich verbindt met het antigeen.

corpus vitreum:
het transparante, gelei-achtige materiaal dat het oog opvult achter de lens; ook glasachtig lichaam genoemd.

cortisol:
een hormoon geproduceerd door de bijnieren; verhoogt de bloedsuikerspiegel.

creatine:
een normaal bestanddeel van bloed en urine; bij een gevorderde nierziekte wordt een verhoogde hoeveelheid creatine aangetroffen.

dageraadfenomeen:
een verhoging van de bloedsuikerspiegel tussen 4 en 8 uur 's morgens; veroorzaakt door een afname van de gevoeligheid voor insuline ten gevolge van de gestegen productie van groeihormoon tijdens de slaap.

DCCT:
Diabetes Control and Complications Trial; een tienjarig klinisch onderzoek van mensen met type 1 diabetes.

deltacellen:
cellen in de alvleesklier die somatostatine (een groei-remmend hormoon) aanmaken.

d-glucose:
gewone suiker, meestal glucose genoemd; er bestaan twee configuraties, D- en L-glucose, maar alleen D-glucose is biologisch belangrijk.

diabetes insipidus:
een weinig voorkomende ziekte die geen verband houdt met diabetes mellitus; gewoonlijk veroorzaakt door een tekort aan een in de hypofyse geproduceerd hormoon.

diabetes mellitus:
een stofwisselingsstoornis waarbij het lichaam op de gewone manier niet voldoende energie uit glucose kan halen, omdat het lichaam niet genoeg insuline maakt of de insuline niet kan gebruiken; bij niet-ingestelde diabetes ontstaat er een hoog gehalte aan glucose (suiker) in het bloed en worden er grote hoeveelheden suikerhoudende urine uitgescheiden.

eclampsie:
een stoornis die wordt gekenmerkt door coma en stuipen; ontwikkelt zich vanaf het midden van de zwangerschap tot een week na de bevalling.

eilandjes van Langerhans:
groepen cellen in de pancreas; de eilanden bevatten bètacellen, alfacellen en deltacellen.

embolus (meervoud emboli):
een bloedstolsel (of een ander vreemd lichaam zoals weefsel of een luchtbel) in de bloedsomloop.

epinefrine:
een hormoon geproduceerd door de bijnieren; verhoogt de bloedsuikerspiegel.

estrioltest:
een test om de estriolspiegel (E3, een vrouwelijk hormoon) in het bloed of de urine te testen; een normale spiegel geeft aan dat de baby waarschijnlijk gezond is.

fotocoagulatie:
een procedure waarbij lichtstralen of een laserstraal wordt gebruikt om plaatselijk coagulatie te verkrijgen; wordt gebruikt om lekkende vaten te dichten en andere oogafwijkingen te behandelen.

geglyceerd-hemoglobinetest:
een screeningstest om de hoeveelheid aan hemoglobine gebonden suiker te meten; deze test geeft de gemiddelde bloedsuikerspiegel over een aantal maanden weer (als de bloedsuikerspiegel stijgt, hecht de glucose in het bloed zich aan hemoglobine, de kleurstof in rode bloedcellen, en blijft daar gedurende het leven van de rode bloedcel, ongeveer 120 dagen).

glaucoom:
verhoogde oogdruk.

glomerulus:
een netwerk van haarvaten in de nier dat werkt als een filter.

glucagon:
een hormoon geproduceerd door de alfacellen in de pancreas; verhoogt de bloedsuikerspiegel.

glucagon-injectiedoos:
een setje met een injectienaald en dosis glucagon voor noodgevallen; wordt gebruikt voor hypoglycaemie bij bewusteloze diabetici.

glucose:
een enkelvoudige suiker die ontstaat bij de afbraak van koolhydraten in het voedsel; een bron van snel vrijkomende energie na de maaltijd.

glycogeen:
de vorm waarin glucose wordt opgeslagen in de lever en de spieren.

glycohemoglobine:
een test die informatie geeft over de gemiddelde bloedsuikercontrole in de twee tot drie maanden voor de test. De meest nauwkeurige test van dit type is HbA1c.

glycosurie:
de aanwezigheid van suiker in de urine; ook glucosurie genoemd.

hartziekte:
een stoornis waarbij het hart het bloed niet goed rondpompt. Coronaire insufficiëntie is de meest voorkomende hartziekte. Hierbij zijn de slagaders die de hartspier voeden te nauw geworden of verstopt. Mensen met diabetes hebben een grotere kans op hartziekten dan de bevolking in het algemeen.

hematocriet:
het volume erytrocyten (rode bloedcellen) na centrifugeren in een bepaalde hoeveelheid bloed.

hemoglobine:
de ijzerhoudende kleurstof in rode bloedcellen; vervoert zuurstof van de longen naar het weefsel.

honeymoonfase:
een tijdelijke verbetering die voorkomt bij ongeveer 20% van de type 1 patiënten kort na het begin van de diabetes; de insulinesecretie in de pancreas komt weer op gang, maar meestal alleen gedurende enkele weken of maanden.

hyperglycaemie:
hoge bloedsuikerspiegel.

hyperlipidemie:
een algemene term voor de aanwezigheid van grote hoeveelheden vetten (bijv. cholesterol en triglyceriden) in het bloed.

hypertensie:
hoge bloeddruk; een bloeddruk die voortdurend boven de normale bovengrens is, ongeveer 140/90 mm Hg.

hypoglycaemie:
lage bloedsuikerspiegel.

hypoglycaemische reactie:
een groep symptomen die optreden als de bloedsuikerspiegel te laag wordt (lager dan 3 mmol/l); de reactie wordt veroorzaakt door een teveel aan insuline, een te grote inspanning, te weinig eten, of andere factoren.

immunochemische test:
een test die de hoeveelheid antigeen meet in een lichaamsvloeistof, zoals urine of bloed.

immunosuppressie:
onderdrukking van het immuunsysteem. Mensen die een nier- of pancreastransplantatie ondergaan krijgen immunosuppressiva, zodat hun immuunsysteem het nieuwe orgaan niet zal aanvallen.

insuline:
een hormoon geproduceerd in de pancreas; het helpt de glucose om in de cellen te dringen, waar het wordt gebruikt als energie.

insulinepen:
een apparaatje dat insuline bevat, in de vorm van een pen met een wegwerpnaald; wordt gebruikt om insuline te injecteren.

insulineresistentie:
weerstand van de lichaamscellen tegen de opname van glucose als er insuline aanwezig is.

intensief insulineregime:
toediening van verschillende doses insuline per dag (injecties of insulinepomp) om een strenge controle van de bloedsuikerspiegel te verkrijgen; toediening van insuline en regelmatige zelfcontrole van de bloedglucose.

jet injector:
een naaldloos apparaatje om insuline in te spuiten onder hoge druk.

ketoacidose:
een gevaarlijke situatie waarbij de ketonenspiegel in het bloed stijgt en ketonen in de urine terechtkomen. Ketonen zijn giftige stoffen.

ketonen:
afvalproducten die ontstaan bij de afbraak van vetzuren.

ketonurie:
de aanwezigheid van ketonen in de urine.

koolhydraat:
een van de drie belangrijkste leveranciers van calorieën in het eten. Koolhydraten zijn ketens van suikermoleculen die met elkaar verbonden zijn. Kleinere ketens worden enkelvoudige suikers genoemd en langere ketens complexe koolhydraten. Enkelvoudige suikers komen van nature voor in fruit, groenten en zuivelproducten. Ze worden ook aangetroffen in verwerkte suikers, zoals snoep, honing, tafelsuiker en siroop. Complexe koolhydraten zijn het zetmeel in brood, graanproducten, peulvruchten, rijst en pasta. Koolhydraten worden tijdens de spijsvertering afgebroken tot glucose en ze zijn het belangrijkste voedingsmiddel dat de bloedsuikerspiegel verhoogt.

label:
een stof die wordt verbonden aan of opgenomen in een ander molecuul, zodat dit opgespoord kan worden; vaak wordt gebruikt gemaakt van radioactieve of enzymlabels.

lancet:
een scherp mesje om een kleine incisie in de huid te maken.

lipoproteïnen:
grote moleculen in het bloed, die bestaan uit eiwitten en vet, bijv. cholesterol en triglyceride; onderverdeeld in VLDL- (zeer lage densiteit), LDL- (lage densiteit) en HDL- (hoge densiteit) lipoproteïnen.

macrosomie:
abnormale groei van het ongeboren kind; het kind is te groot voor zijn leeftijd.

maculair oedeem:
zwelling van de retina, door een overmaat aan vocht.

microalbuminurie:
de aanwezigheid van kleine hoeveelheden eiwit in de urine; een heel vroeg teken van vaatbeschadiging in de nieren bij type 1 diabetes en een teken van verhoogd risico op vaatbeschadiging bij type 2; omkeerbaar indien ontdekt en behandeld.

myocardinfarct:
beschadiging van de hartspier, veroorzaakt door verstopping van één of meer kransslagaders; een hartaanval.

nefron: de structurele en functionele eenheid van de nier.

nefropathie:
een ontsteking of aandoening van de nier.

neuropathie:
een aandoening van de zenuwen.

nierdrempel:
de bloedsuikerspiegel waarbij de nieren het overschot aan suiker uit het bloed in de urine 'lekken'; gemiddeld ongeveer 10 mmol/l, maar er komen grote schommelingen voor.

nuchtere bloedglucosetest:
een diagnostische test op diabetes, uitgevoerd nadat de patiënt een nacht lang niets gegeten of gedronken heeft.

orale glucosetolerantietest:
een (zelden noodzakelijke) diagnostische test op diabetes; de patiënt blijft de hele nacht nuchter en 's morgens worden gedurende twee uur verschillende bloedmonsters genomen nadat de patiënt een suikerhoudende vloeistof drinkt.

orale hypoglycaemische medicijnen:
via de mond ingenomen medicijnen bij sommige patiënten met type 2 om de bloedsuikerspiegel te verlagen; deze medicijnen bevatten geen insuline, maar stimuleren de productie van insuline door het lichaam.

oxidatie: het proces waarin een stof zich verbindt met zuurstof.

pancreas:
een grote klier achter de maag; bevat groepen cellen, waaronder de bètacellen, die insuline afscheiden; scheidt ook een spijsverteringsvocht af in de dunne darm.

parameter:
een term die gebruikt wordt in de biologische wetenschappen om aan te geven dat een variabele wordt gemeten, bijvoorbeeld glucose.

paresthesie:
gevoelloosheid of een prikkelend of tintelend gevoel, soms pijn.

polycythemia vera:
een levensbedreigende ziekte van het beenmerg.

polydipsie:
overmatige dorst.

polyfagie:
overmatige eetlust of te veel eten.

polyurie:
vaak plassen.

proliferatieve retinopathie: een soort diabetische retinopathie, gekenmerkt door de groei van nieuwe bloedvaten in het oog, met bloedingen; een tijdige behandeling met fotocoagulatie is noodzakelijk om blindheid te voorkomen; vergevorderde vorm van oogziekte bij diabetes.

random plasmaglucosetest:
een diagnostische test op diabetes; de tijd van de laatste maaltijd heeft geen invloed op het testresultaat.

retinopathie:
ziekte van de retina, het lichtgevoelige weefsel van het oog.

secundaire diabetes:
een aandoening waarbij de pancreas of een ander orgaan is aangetast door een ziekte, chemicaliën of medicijnen en de insulineproductie verstoord is.

serum-fructosaminetest:
een test die het gehalte aan geglyceerde serumeiwitten meet, en een indruk geeft over de bloedsuikerspiegels in de voorgaande twee tot drie weken; de test is beperkt bruikbaar omdat de testwaarden elkaar overlappen; correleert niet goed met de HbA1c-test.

SMBG:
zelfcontrole van de bloedglucose. Deze term verwijst naar patiënten met diabetes die zelf hun bloedsuikerspiegel meten en hun diabetes zelf onder controle houden.

somatostatine:
een hormoon geproduceerd door de deltacellen in de pancreas; helpt de bloedsuikerspiegel te reguleren door gecontroleerd insuline en glucagon vrij te geven tussen maaltijden.

somatotropine (groeihormoon):
een hormoon geproduceerd door de hypofyse; verhoogt de bloedsuikerspiegel.

somogyi-effect:
een plotselinge sterke stijging van een zeer lage bloedsuikerspiegel, die veroorzaakt is door een insulinereactie gedurende de nacht; de stijging (rebound) wordt veroorzaakt door het vrijkomen van stresshormonen.

stresshormonen:
hormonen die vrijkomen bij stress. Deze hormonen zijn glucagon, epinefrine (adrenaline) norepinefrine, cortisol en groeihormoon. De hormonen stimuleren de lever om glucose af te geven en de cellen om vetzuren af te geven voor extra energie. Als er niet genoeg insuline is in het lichaam, kan deze extra brandstof leiden tot hyperglycaemie en ketoacidose.

thrombolyticum:
een geneesmiddel dat bloedklonters oplost.

thrombus (meervoud thrombi):
een abnormaal stolsel dat zich ontwikkelt op de binnenwand van een bloedvat.

triglyceride:
een vet afkomstig uit het voedsel, dat het lichaam produceert bij te veel eten; het lichaam slaat de overtollige calorieën en vet op als triglyceriden.

type 1 diabetes:
het type diabetes waarbij de pancreas heel weinig of geen insuline produceert; mensen met type 1 hebben insuline-injecties nodig om in leven te blijven.

type 2 diabetes:
het type diabetes waarbij het lichaam de insuline niet doeltreffend gebruikt of niet genoeg insuline produceert.

UKPDS:
United Kingdom Prospective Diabetes Study, een gecontroleerd klinisch onderzoek over twintig jaar van 5.000 mensen met type 2 diabetes.

ultrageluid of echo:
een niet-invasieve procedure om verschillende weefsels en organen te bekijken; vaak uitgevoerd tussen 18-28 weken om de groei van de baby te controleren en mogelijke fysieke afwijkingen aan het licht te brengen.

vasculair:
heeft betrekking op de bloedvaten.

vasculair risico:
gevaar voor bepaalde organen en weefsels (hart, hersenen, benen, nieren, ogen en zenuwen) door beschadiging van bloedvaten; het letsel wordt veroorzaakt door diabetes en/of hypertensie en hyperlipidemie.

verstoorde glucosetolerantie:
een situatie waarbij de bloedsuikerspiegel tussen het normale en het diabetische bereik is; wordt niet beschouwd als een vorm van diabetes, maar als een voorloper ervan, indien niet behandeld.

vitrectomie (glasvochtoperatie):
een chirurgische ingreep waarbij de inhoud van het oog achter de lens wordt weggezogen en weggesneden en vervangen door een fysiologische oplossing.

zwangerschapsdiabetes:
een afwijking waarbij zich tijdens de zwangerschap een hoge bloedsuikerspiegel ontwikkelt bij vrouwen die voor die tijd geen diabetes hadden; gediagnosticeerd na 24-28 weken zwangerschap; de bloedsuikerspiegel wordt meestal weer normaal na de bevalling, maar 50% van de moeders met zwangerschapsdiabetes krijgen later type 2 diabetes.

 accu-check.nl#
© 2007, Roche Diagnostics Disclaimer

Deze website bevat informatie over producten die is bedoeld voor een breed publiek en kan productdetails of andere informatie bevatten die niet van toepassing of niet geldig is in uw land. Wij wijzen u erop dat wij geen enkele verantwoordelijk nemen voor het benaderen van deze informatie die mogelijk niet in overeenstemming is met enige geldende juridische procedures, wet- en regelgeving, registraties of gebruik in uw land van oorsprong.
Gesloten