Pagina 1 van 1

INFO-BOEK CANINSULIN-KAT-Dierenarts-MSD

Geplaatst: 29 mei 2011, 18:47
door Jeanne
Caninsulin®
Intervet -Schering-Plough Animal Health

2010 - infoboekje DA - KAT doorzoekbaar k.pdf
Inhoudsopgave
Diabetes mellitus bij kat


1. Inleiding - blz. 21

2. Prevalentie van diabetes mellitus - blz. 21

3. Indeling en pathogenese van diabetes mellitus - blz. 21

4. Pathofysiologie - blz. 23

5. Klinische verschijnselen en diagnose van diabetes mellitus - blz. 25

6. Behandeling van een kat met diabetes mellitus - blz. 26
- Algemeen - blz. 26
- Verminderen van de insulineresistentie - blz. 26
- Stimuleren van de insulinesecretie - blz. 26
- Substitutie van insuline - blz. 27
- Insulinepreparaten - blz. 27

7. Behandeling met Caninsulin® - blz. 27
- Algemeen - blz. 27
- Werkingsduur - blz. 27
- Bewaren van Caninsulin® - blz. 28
- De aanvangsdosis - blz. 28
- Bloedonderzoek - blz. 28
- Aanpassen van de dosering - blz. 28
- Remissie - blz. 29
- Bloedglucoseconcentratie gemeten door de eigenaar - blz. 29
- Bloedglucosecurve - blz. 29
- Urineonderzoek - blz. 30
- Fructosaminebepaling - blz. 30
- Het belang van de fructosaminebepaling - blz. 30
- Geglyceerd hemoglobine - blz. 31
- Controle na instellen - blz. 31
- Voeding - blz. 31
- Hypoglycemie - blz. 32

8. Problemen bij het reguleren - blz. 33
- Eigenaar-gerelateerde oorzaken - blz. 33
- Verdunning van Caninsulin® - blz. 33
- Interferentie met andere hormonen - blz. 33
- Stress of infecties - blz. 34
- Somogyi-effect - blz. 34
- Andere werkingsduur van Caninsulin® - blz. 34
- Antilichamen - blz. 34

9. Ketoacidose - blz. 34

10. Prognose van diabetes mellitus - blz. 35

Intervet/Schering-Plough Animal Health
Postbus 50
5830 AB Boxmeer
Tel: 0485 587652
Fax: 0485 587653
http://www.intervet.nl" onclick="window.open(this.href);return false;

Caninsulin®. Samenstelling: 40 IE varkensinsuline per mI. Indicatie: diabetes mellitus bij hond en kat. Contra-indicaties: gebleken overgevoeligheid tegen eiwitten van porciene oorsprong. Bijwerkingen: in zeldzame gevallen kunnen systemische of lokale overgevoeligheidsreacties voorkomen.
Dosering en toedieningsweg: een- of tweemaal daags door s.c. injectie. Waarschuwingen: vermijd overdosering, controleer regelmatig
het bloedglucosegehalte. Registratie: REG Nl 08094 diergeneesmiddel UDA. Voor overige informatie zie bijsluiter.
Intervet/Schering-Plough Animal Health

Re: INFO-BOEK CANINSULIN-KAT-DA-(Intervet)

Geplaatst: 30 mei 2011, 20:29
door Jeanne
Caninsulin®
Intervet -Schering-Plough Animal Health



1. Inleiding
Diabetes mellitus (DM) is het gevolg van een absoluut of relatief tekort aan insuline en wordt gekenmerkt door een persisterende hyperglycemie. Als de capaciteit van de proximale niertubuli om glucose uit de primaire urine terug te resorberen wordt overschreden ontstaat glucosurie met polyurie en polydipsie.
In het algemeen is de prognose voor katten met DM gunstig als de diagnose tijdig wordt gesteld en een adequate therapie wordt ingesteld. De meeste katten met DM kunnen goed worden behandeld met insuline. Naast de behandeling met insuline zijn dieetmaatregelen van belang. Een optimale communicatie tussen dierenarts en eigenaar is vooral in de beginfase van groot belang. De houding van de dierenarts kan bepalen of een eigenaar de behandeling aandurft en doorzet.

terug naar inhoud

Intervet/Schering-Plough Animal Health
Postbus 50
5830 AB Boxmeer
Tel: 0485 587652
Fax: 0485 587653
http://www.intervet.nl" onclick="window.open(this.href);return false;

Caninsulin®. Samenstelling: 40 IE varkensinsuline per mI. Indicatie: diabetes mellitus bij hond en kat. Contra-indicaties: gebleken overgevoeligheid tegen eiwitten van porciene oorsprong. Bijwerkingen: in zeldzame gevallen kunnen systemische of lokale overgevoeligheidsreacties voorkomen.
Dosering en toedieningsweg: een- of tweemaal daags door s.c. injectie. Waarschuwingen: vermijd overdosering, controleer regelmatig
het bloedglucosegehalte. Registratie: REG Nl 08094 diergeneesmiddel UDA. Voor overige informatie zie bijsluiter.
Intervet/Schering-Plough Animal Health

Re: INFO-BOEK CANINSULIN-KAT-DA-(Intervet)

Geplaatst: 30 mei 2011, 20:30
door Jeanne
Caninsulin®
Intervet -Schering-Plough Animal Health



2. Prevalentie van diabetes mellitus
De prevalentie van DM wordt momenteel bij katten geschat tussen 1 : 100 en 1 : 500. De indruk bestaat dat de prevalentie van DM onder katten toeneemt. De aandoening komt het meest voor bij oudere katten maar wordt in zeldzame gevallen ook gezien bij kittens. Bij katers komt DM ongeveer twee keer vaker voor dan bij poezen en in Australië en Nieuw Zeeland wordt DM relatief vaak gezien bij Birmezen.

terug naar inhoud

Intervet/Schering-Plough Animal Health
Postbus 50
5830 AB Boxmeer
Tel: 0485 587652
Fax: 0485 587653
http://www.intervet.nl" onclick="window.open(this.href);return false;

Caninsulin®. Samenstelling: 40 IE varkensinsuline per mI. Indicatie: diabetes mellitus bij hond en kat. Contra-indicaties: gebleken overgevoeligheid tegen eiwitten van porciene oorsprong. Bijwerkingen: in zeldzame gevallen kunnen systemische of lokale overgevoeligheidsreacties voorkomen.
Dosering en toedieningsweg: een- of tweemaal daags door s.c. injectie. Waarschuwingen: vermijd overdosering, controleer regelmatig
het bloedglucosegehalte. Registratie: REG Nl 08094 diergeneesmiddel UDA. Voor overige informatie zie bijsluiter.
Intervet/Schering-Plough Animal Health

Re: INFO-BOEK CANINSULIN-KAT-DA-(Intervet)

Geplaatst: 30 mei 2011, 20:30
door Jeanne
Caninsulin®
Intervet -Schering-Plough Animal Health



3. Indeling en pathogenese van diabetes mellitus
DM kan op verschillende wijzen worden ingedeeld; de in 2008 beschreven indeling van humane DM aan de hand van de achterliggende pathogenese kan ook voor katten worden gebruikt.
Bij type 1 DM, voorheen ook wel 'insuline-afhankelijke DM' genoemd, wordt het absolute tekort aan insuline (vaak al op jonge leeftijd) veroorzaakt door een auto-immune destructie van de insuline-producerende β-cellen. Deze vorm van DM wordt sporadisch bij kittens gezien.

Bij type 2 DM, voorheen ook wel 'niet-insulineafhankelijke DM' of 'ouderdoms DM' genoemd, is er aanvankelijk sprake van een relatief tekort
aan insuline, die later overgaat in een absoluut tekort. Pathogenetisch speelt enerzijds insulineresistentie en anderzijds een storing in de insulineafgifte een rol. Insulineresistentie kan onder andere worden veroorzaakt door overgewicht en lichamelijke inactiviteit. De β-cellen gaan meer insuline produceren om voor de insulineresistentie te compenseren. Hierdoor wordt het ontstaan van hyperglycemie uitgesteld. Op den duur leidt de overproductie tot hydropische degeneratie van de β-cellen, waardoor een relatief tekort aan insuline ontstaat.
Tegelijkertijd ontstaat op een tweede manier schade aan de β-cellen; de vorming van amyloïd in de eilandjes van Langerhans is hiervoor verantwoordelijk. Het precursoreiwit van deze vorm van lokale amyloïdose is het hormoon IAPP ('islet amyloid polypeptide', ook wel amyline genoemd) dat tegelijk met insuline wordt afgegeven door de β-cellen. Toename van de afgifte van insuline door insulineresistentie leidt zo ook tot toename van de afgifte van IAPP en daarmee tot amyloïdvorming. De overgebleven β-cellen moeten nog meer insuline gaan produceren om te compenseren voor de verloren β-cellen, hetgeen weer leidt tot een groter verlies van β-cellen. Bij voortgaande destructie van de β-cellen ontstaat uiteindelijk een absoluut tekort aan insuline. Dit type DM, vertegenwoordigt een aanzienlijk deel van de DM bij de kat en wordt vooral op middelbare en oudere leeftijd gezien.

Genetische factoren spelen bij de mens tevens een rol in het ontstaan van DM, zowel bij type 1 als bij type 2 DM. Ook bij katten met DM zijn hiervoor aanwijzingen, hoewel nog geen specifieke genen zijn aangetoond.
Naast type 1 en type 2 DM is er een 'overige specifieke types' categorie. Dit type DM wordt veroorzaakt door andere aandoeningen of medicaties. Een overmaat aan groeihormoon, endogene of exogene glucocorticoïden of exogene progestagenen (via intrinsieke glucocorticoïde werking) verhoogt de gluconeogenese en veroorzaakt insulineresistentie en kan zo leiden tot DM. Bij leververvetting is ook sprake van insulineresistentie. Ook pancreasadenocarcinomen kunnen bij de kat DM veroorzaken door destructie van pancreasweefsel.
Chronische pancreatitis komt voor bij katten met DM maar of pancreatitis op zichzelf DM kan veroorzaken is onduidelijk. In deze categorie zijn bij de kat met name het groeihormoon-producerende hypofyseadenoom, leververvetting en behandeling met progestagenen of glucocorticoïden van belang.

terug naar inhoud

Intervet/Schering-Plough Animal Health
Postbus 50
5830 AB Boxmeer
Tel: 0485 587652
Fax: 0485 587653
http://www.intervet.nl" onclick="window.open(this.href);return false;

Caninsulin®. Samenstelling: 40 IE varkensinsuline per mI. Indicatie: diabetes mellitus bij hond en kat. Contra-indicaties: gebleken overgevoeligheid tegen eiwitten van porciene oorsprong. Bijwerkingen: in zeldzame gevallen kunnen systemische of lokale overgevoeligheidsreacties voorkomen.
Dosering en toedieningsweg: een- of tweemaal daags door s.c. injectie. Waarschuwingen: vermijd overdosering, controleer regelmatig
het bloedglucosegehalte. Registratie: REG Nl 08094 diergeneesmiddel UDA. Voor overige informatie zie bijsluiter.
Intervet/Schering-Plough Animal Health

Re: INFO-BOEK CANINSULIN-KAT-DA-(Intervet)

Geplaatst: 30 mei 2011, 20:31
door Jeanne
Caninsulin®
Intervet -Schering-Plough Animal Health


4. Pathofysiologie
De eilandjes van Langerhans vervullen een uiterst belangrijke homeostatische functie. Ze registreren en reguleren van minuut tot minuut het aanbod van de brandstoffen glucose, aminozuren, vrije vetzuren en ketonlichamen. Ze functioneren vooral als een "glucostaat" door op concentratieveranderingen van brandstoffen te reageren met een sterk wisselend bi hormonaal signaal, waardoor het glucosegehalte in het plasma op peil wordt gehouden. Dit bi hormonale signaal betreft de hormonen insuline en glucagon. De molaire verhouding van insuline en glucagon in het plasma (de I/G-ratio) bepaalt de brandstofstromen. Insuline en glucagon werken tegengesteld.
Insuline bevordert de opname van glucose door de weefsels die voor insuline gevoelig zijn (hart, spieren en vet), terwijl glucagon juist de glucosestroom vanuit de lever via het bloed naar de extracellulaire ruimte bevordert.

Ook op de vetstofwisseling werken glucagon en insuline tegengesteld. Insuline remt de lipolyse in vetweefsel en daardoor de ketogenese in de lever, terwijl glucagon beide processen juist bevordert en vooral dan wanneer de I/G-ratio laag is. De regulatiefuncties van insuline en glucagon samenvattend, kan worden gesteld dat insuline het anabole hormoon bij uitstek is en dat glucagon juist katabool werkt.
Diabetes mellitus kan veel oorzaken hebben (zie eerder) maar centraal staat dat er een absoluut of relatief tekort is aan insuline. Dit tekort aan insuline en de daardoor lage I/G-ratio, leiden tot verhoogde gluconeogenese, verhoogde lipolyse en een verhoogde glucoseconcentratie in het bloed.

Kort samengevat:
• De lever gaat glycogeen afbreken en de gluconeogenese wordt gestimuleerd. Het ontstane glucose wordt afgegeven aan het bloed.
• Ondanks de gestegen glucoseconcentratie in het bloed wordt de opname van glucose door het vet- en spierweefsel niet gestimuleerd vanwege het gebrek aan insuline.
• De lage I/G-ratio stimuleert de lipolyse in de vetcel waardoor de hoeveelheid onveresterd vetzuur (gebonden aan albumine) in de bloedbaan
sterk toeneemt.
• Dit leidt in de lever tot verhoogde β-oxidatie, waardoor het aanbod van acetyl-CoA erg hoog wordt, wat weer leidt tot de vorming van ketonlichamen. De gevormde ketonlichamen worden afgestaan aan het bloed. Bij overdadige vorming van ketonlichamen kan een ketoacidose ontstaan.

Het tekort aan insuline leidt dus tot een grootscheepse mobilisatie van substraten. De concentraties van glucose, vrije vetzuren en ketonlichamen in het bloed nemen sterk toe. Met betrekking tot glucose zijn globaal de gevolgen voor de extraen
intracellulaire ruimten tegengesteld; er is een hyperglycemie, terwijl er intracellulair juist een tekort aan glucose is.

De langdurige hyperglycemie en verhoogde concentratie vrije vetzuren in het bloed leiden ook tot glucotoxiciteit en lipotoxiciteit. Dit houdt in dat de langdurige hyperglycemie en ook de langdurig verhoogde concentratie vrije vetzuren kunnen leiden tot een verminderde afgifte van insuline. Aanvankelijk zijn gluco- en lipotoxiciteit reversibel maar uiteindelijk leiden ze tot β-cel degeneratie. Hoe langer gluco- en lipotoxiciteit aanhouden, hoe meer β-cel verlies er optreedt.

Als de capaciteit van de proximale niertubuli om glucose uit de primaire urine te resorberen wordt overschreden (bij de kat gebeurt dit als de bloedglucoseconcentratie de 14 mM overschrijdt) ontstaat glucosurie. Dit heeft een osmotische diurese tot gevolg die de eigenaar kan opvallen als polyurie (en polydipsie). Deze osmotische diurese is ook de oorzaak van electrolytenverlies, zodat hypo natriëmie, hypokaliëmie en hypofosfatemie aangetroffen kunnen worden. Kalium-ionen spelen een belangrijke rol bij de handhaving van de membraanpotentialen en daarmee van de spier- en zenuwfunctie. Hypokaliëmie kan dan ook leiden tot spierzwakte en vertraagde gastro-intestinale motiliteit. De lage fosfaatconcentratie in het bloed kan consequenties hebben voor de erythrocyten; door hypofosfatemie kan hemolyse ontstaan.
In gevallen waarbij aan de polyurie onvoldoende wordt tegemoetgekomen met een verhoging van de waterinname, kan hypovolemie ontstaan met een prerenale uremie. Dit beperkt dan weer de renale glucose excretie, waardoor de hyperglycemie wordt versterkt. De hoge osmolaliteit van de extracellulaire vloeistof kan aanleiding geven tot intracellulaire dehydratie. Dit wordt het sterkst manifest in de hersenen en kan tot coma leiden.

Naast deze korte-termijn gevolgen van de hyperglycemie, is er ook een aantal consequenties op lange termijn. Deze lange-termijn gevolgen zijn met name het gevolg van glycering van eiwitten en de vorming van sorbitol. Enzymatische glycosylering van eiwitten is een normaal post-translationeel proces dat in belangrijke mate bijdraagt aan de structurele en functionele eigenschappen van eiwitten. Echter wanneer eiwitten langdurig worden blootgesteld aan hoge glucoseconcentraties, volgt een toename van niet-gereguleerde glycering. Het gaat vooral om een niet-enzymatische glycering van de aminogroep van het aminozuur lysine. Deze niet-gereguleerde glycering van eiwitten kan negatieve consequenties hebben voor hun vorm en functie en treedt zowel op in het bloed als buiten de circulatie (bijvoorbeeld de ooglens, de basaalmembraan van de glomeruli, de bloedvaatwanden en de zenuwen). Van de toegenomen glycering kan ook diagnostisch gebruik gemaakt worden; glyceringsproducten van circulerende eiwitten, zoals van albumine (fructosamine), worden gebruikt als maat voor de ernst van (persisterende) hyperglycemie.

Afbeelding
Afb. 1. Consequenties van extracellulaire glucose-overmaat.

Voorts kan glucose, onder invloed van het enzym aldose-reductase, gereduceerd worden tot sorbitol. Dit enzym is aanwezig in onder meer
de retina en de cellen van Schwann (=binnenste cel laag van de omhullende schede van zenuwvezels). In de lens kan de vorming van sorbitol leiden tot osmotische veranderingen. Het is niet geheel duidelijk in welke mate glycering van eiwitten en sorbitolvorming een bijdrage leveren aan late complicaties van diabetes mellitus als cataract, retinopathie, nefropathie en neuropathie.

Het tekort aan intracellulair glucose gaat gepaard met mobilisatie van vrije vetzuren (zie afbeelding 2). Echter de (zeer) lage I/G-ratio vermindert de mogelijkheden van de lever voor reësterificatie van de gemobiliseerde vrije vetzuren tot triacylglycerolen, die onder normale omstandigheden in het plasma verschijnen als VLDL. In plaats daarvan wordt de oxidatie van vrije vetzuren in de lever geactiveerd, met daarbij de vorming van ketonlichamen.
De hoge concentraties aan ketonzuren leiden tot acidose met een verschuiving van intracellulair kalium en fosfaat naar de extracellulaire ruimte. Dit is vooral ook van belang om te weten bij de start van een behandeling met insuline en bij vloeistoftherapie ter correctie van ketoacidose. Dan zal er weer een verschuiving optreden van electrolyten naar intracellulair en kunnen eventueel reeds aanwezige hypokaliëmieën en hypofosfatemieën sterk verergeren.

Afbeelding
Afb. 2. Intracellulaire gevolgen van een lage I/G-ratio.


terug naar inhoud

Intervet/Schering-Plough Animal Health
Postbus 50
5830 AB Boxmeer
Tel: 0485 587652
Fax: 0485 587653
http://www.intervet.nl" onclick="window.open(this.href);return false;

Caninsulin®. Samenstelling: 40 IE varkensinsuline per mI. Indicatie: diabetes mellitus bij hond en kat. Contra-indicaties: gebleken overgevoeligheid tegen eiwitten van porciene oorsprong. Bijwerkingen: in zeldzame gevallen kunnen systemische of lokale overgevoeligheidsreacties voorkomen.
Dosering en toedieningsweg: een- of tweemaal daags door s.c. injectie. Waarschuwingen: vermijd overdosering, controleer regelmatig
het bloedglucosegehalte. Registratie: REG Nl 08094 diergeneesmiddel UDA. Voor overige informatie zie bijsluiter.
Intervet/Schering-Plough Animal Health

Re: INFO-BOEK CANINSULIN-KAT-DA-(Intervet)

Geplaatst: 30 mei 2011, 20:31
door Jeanne
Caninsulin®
Intervet -Schering-Plough Animal Health


5. Klinische verschijnselen en diagnose van diabetes mellitus
De belangrijkste verschijnselen zijn vermagering ondanks een goede eetlust, polyurie en polydipsie. Bij urineonderzoek kan onder andere glucosurie worden vastgesteld. DM komt twee keer vaker voor bij katers dan bij poezen.

Op de Universiteits Kliniek voor Gezelschapsdieren liggen de referentiewaarden voor glucose in bloedplasma bij de nuchtere (I) kat tussen de 3,4 en 5,7 mMo Sommige auteurs houden voor de diagnose DM een plasmaglucosespiegel aan van 2:9,5 rnlvl. De nierdrempel ligt rond de 14 mM en klinische verschijnselen treden pas op als de nierdrempel wordt overschreden. Daarom wordt voor de diagnose DM meestal een plasmaglucoseconcentratie boven de nierdrempel aangehouden.

Bij de kat kan in stress-situaties, zoals bij fixatie voor bloedafname, een voorbijgaande hyperglycemie ontstaan; ook als de kat geen uiterlijke
kenmerken van stress vertoont. Daarom wordt bij een kat met hyperglycemie aangeraden ook de plasma-fructosamineconcentratie te bepalen. Omdat de binding van glucose aan plasmaeiwitten een niet-enzymatisch en traag proces is, zal een kortdurende hyperglycemie weinig invloed hebben op de fructosamineconcentratie in het bloed.
Een langdurige hyperglycemie zal daarentegen een verhoging van de fructosamineconcentratie in het bloed veroorzaken. Eventueel kan de eigenaar een aantal dagen later thuis een urineonderzoek op glucose uitvoeren, waardoor soms ook een vergissing kan worden voorkomen. Als de kat dan geen glucosurie heeft is het mogelijk dat de kat inderdaad geen persisterende hyperglycemie heeft, maar ook dat de hyperglycemie niet boven de 14 mM uitkomt en er dus geen glucosurie ontstaat. Als de kat wel glucosurie heeft, is het mogelijk dat de kat DM heeft, maar ook een renaal probleem kan glucosurie veroorzaken. Het stellen van de diagnose DM vereist dus het aanwezig zijn van klinische verschijnselen, ondersteund door te hoge concentraties glucose en fructosamines in het bloed.

terug naar inhoud

Intervet/Schering-Plough Animal Health
Postbus 50
5830 AB Boxmeer
Tel: 0485 587652
Fax: 0485 587653
http://www.intervet.nl" onclick="window.open(this.href);return false;

Caninsulin®. Samenstelling: 40 IE varkensinsuline per mI. Indicatie: diabetes mellitus bij hond en kat. Contra-indicaties: gebleken overgevoeligheid tegen eiwitten van porciene oorsprong. Bijwerkingen: in zeldzame gevallen kunnen systemische of lokale overgevoeligheidsreacties voorkomen.
Dosering en toedieningsweg: een- of tweemaal daags door s.c. injectie. Waarschuwingen: vermijd overdosering, controleer regelmatig
het bloedglucosegehalte. Registratie: REG Nl 08094 diergeneesmiddel UDA. Voor overige informatie zie bijsluiter.
Intervet/Schering-Plough Animal Health

Re: INFO-BOEK CANINSULIN-KAT-DA-(Intervet)

Geplaatst: 30 mei 2011, 20:32
door Jeanne
Caninsulin®
Intervet -Schering-Plough Animal Health


6. Behandeling van een kat met diabetes mellitus
Algemeen
Zoals al eerder aangegeven kunnen veel diabetes mellitus patiënten met succes worden behandeld. Voorwaarde voor een goed resultaat is wel dat eigenaar en dierenarts goed gemotiveerd zijn.
Voor de dierenarts betekent dit dat veel tijd moet worden besteed aan een zorgvuldige uitleg van alle aspecten met betrekking tot de behandeling, inclusief het belang van een regelmatig dagpatroon. De informatiebrochure 'Suikerziekte bij de kat' kan de dierenarts ondersteunen bij het informeren van de eigenaar.

De behandeling van DM kan op verschillende manieren worden aangepakt. Er kan worden geprobeerd de eventueel aanwezige insulineresistentie te verminderen. Daarnaast kan worden geprobeerd de afgifte van insuline te stimuleren. Een vaste component van de therapie is echter de substitutie van insuline.

Verminderen van de insulineresistentie
Het is raadzaam de insulineresistentie te verminderen door te dikke dieren te laten afvallen. Hierbij moet in het oog gehouden worden dat katten met DM gemakkelijk leververvetting ontwikkelen. Als richtlijn zou kunnen worden uitgegaan van het voeren van 70% van de energiebehoefte, gebaseerd op het streefgewicht en uitgaand van goede kwaliteit kattenvoer. Bij mens en kat is een verminderde lichaamsbeweging een risicofactorvoor het ontwikkelen van DM. Daarnaast is bij de mens aangetoond dat lichaamsbeweging ook bijdraagt aan de vermindering van insulineresistentie. Een kat zou tot beweging gestimuleerd kunnen worden door met de kat te spelen, bijvoorbeeld door de kat te laten jagen op het lichtpuntje van een laserpointer.

De insulineresistentie zou theoretisch ook farmacologisch verminderd kunnen worden onder andere door het gebruik van thiazolidinediones.
Alhoewel er van sommige thiazolidinediones bekend is dat ze bij gezonde katten de insulinegevoeligheid verbeteren, is er over de behandeling van diabetische katten met thiazolidinediones niets gepubliceerd.

Metformine, een biguanide, is een bij mensenveelgebruikt middel om DM te behandelen. De meest bekende werking van metformine is het verminderen van de hepatische glucose productie. Monotherapie van diabetische katten met metformine leidt echter in de meeste gevallen niet tot aanvaardbare resultaten.

Stimuleren van insulinesecretie
In de literatuur wordt melding gemaakt van het gebruik van sulfonylureumderivaten (bv. glipizide (Glibinese®))om de afgifte van insuline door
β-ellen te stimuleren. Monotherapie met deze farmaca leidt in slechts ongeveer 25% van de gevallen tot aanvaardbare resultaten. Ook wordt de afgifte van IAPP gestimuleerd en daarmee wordt waarschijnlijk de snelheid van afzetting van amyloïd vergroot. Daarom wordt het gebruik van deze middelen niet aangeraden. Echter, in die situaties waarbij geen insuline toegediend kan worden (houding van de eigenaar, gedrag van de kat), is het mogelijk dat behandeling met glipizide bij een deel van de katten uitkomst biedt. Braken, anorexie, icterus en verhoogde gehaltes leverenzymen in het bloed zijn als mogelijke bijwerkingen beschreven. Hoewel de kans op hypoglycemie klein is, is deze wel aanwezig. Een ander voordeel van de glipizide-behandeling van de katten waarbij toediening van insuline geen optie lijkt, is dat een eigenaar soms wel bereid is tot insulinetoediening als behandeling met glipizide heeft gefaald. Helaas is glipizide in Nederland niet meer verkrijgbaar. Eventueel kan het via de internationale apotheek in Venlo worden besteld.

Substitutie van insuline
Doel van de therapie is om het absolute of relatieve tekort aan insuline op te heffen. De huidige opvatting is dat het van belang is te proberen de nog functionerende β-cellen te redden. Daarom moet na de definitieve diagnose direct worden begonnen met de substitutie van insuline. Hoe eerder de β-cellen ontlast worden van de gluco- en lipotoxiciteit, hoe meer β-cellen gespaard blijven en hoe meer insulineproducerende capaciteit overblijft.
Deze β-cellen kunnen dan een insulinetherapieondersteunende functie hebben, zodat uiteindelijk minder insuline hoeft te worden geïnjecteerd. Tevens is het mogelijk dat de β-cellen na begin van insulinesubstitutie uiteindelijk weer voldoende insuline gaan produceren en dat de DM in remissie gaat. De reservecapaciteit van de β-cellen is dan waarschijnlijk wel beperkt, waardoor het vervolgen van deze katten noodzakelijk is.

Insulinepreparaten
Er bestaan verschillende groepen insulinepreparaten. Deze kunnen als volgt worden ingedeeld:
Kortwerkend: 100% regulier insuline als een waterige suspensie. Deze insulines kunnen ook intramusculair en intraveneus worden toegediend.
Middellangwerkend: deze zijn in te delen in twee soorten, de lente insulines, zoals Caninsulin®, die bestaan uit een mengsel van 30% amorfe en 70% kristallijne insuline en de zogenaamde NPH-insulines, isophane insulines op basis van protamine.
Langwerkend: deze zijn in te delen in uItralente, 100% kristallijne insulines en PZ-insulines op basis van protamine-zink-insuline.

Ook de oorsprong van de insuline kan verschillen. Zo zijn er runderinsulines, varkensinsulines en (gesynthetiseerde) humane insulines. Hondeninsuline is identiek aan varkensinsuline, katteninsuline verschilt op 3 plaatsen (aminozuren) van honden- en varkensinsuline. Voor de behandeling van katten met diabetes mellitus is in Nederland het insulinepreparaat Caninsulin® geregistreerd.

terug naar inhoud

Intervet/Schering-Plough Animal Health
Postbus 50
5830 AB Boxmeer
Tel: 0485 587652
Fax: 0485 587653
http://www.intervet.nl" onclick="window.open(this.href);return false;

Caninsulin®. Samenstelling: 40 IE varkensinsuline per mI. Indicatie: diabetes mellitus bij hond en kat. Contra-indicaties: gebleken overgevoeligheid tegen eiwitten van porciene oorsprong. Bijwerkingen: in zeldzame gevallen kunnen systemische of lokale overgevoeligheidsreacties voorkomen.
Dosering en toedieningsweg: een- of tweemaal daags door s.c. injectie. Waarschuwingen: vermijd overdosering, controleer regelmatig
het bloedglucosegehalte. Registratie: REG Nl 08094 diergeneesmiddel UDA. Voor overige informatie zie bijsluiter.
Intervet/Schering-Plough Animal Health

Re: INFO-BOEK CANINSULIN-KAT-DA-(Intervet)

Geplaatst: 30 mei 2011, 20:32
door Jeanne
Caninsulin®
Intervet -Schering-Plough Animal Health


7. Behandeling met Caninsulin®
Algemeen
Caninsulin® is een waterige suspensie van 40 Internationale Eenheden (lE) gezuiverde varkensinsuline per ml. Het is een middellangwerkende insuline die bestaat uit 30% amorfe en 70% kristallijne zink-insuline. De amorfe fractie veroorzaakt ca. 1,5 uur na subcutane toediening een maximaal effect, waarna de werking ca. 5 tot 12 uur aanhoudt. Voor de kristallijne fractie treedt het maximale effect ca. 8 uur na toediening op, waarna de werking geleidelijk afneemt tot ca. 12 uur na toediening.
De activiteit van Caninsulin® wordt in de volgende afbeelding schematisch weergegeven.

Afbeelding
Afb. 3. Typisch verloop van de insulineconcentratie bij een kat met DM. Ontleend aan: "Pharmacology of a 40 lU/mi porcine lente insulin preparation in diabetic cats. findings during the first week and af ter 5 or 9 weeks of therapy Journalof Feline Medicine and Surgery (2001) 3, 23-30. GJ Martin & JS Rand."

Werkingsduur

De werkingsduur van Caninsulin® bij katten is bij de gemiddelde kat niet langer dan 12 uur. Daardoor is het in verreweg de meeste katten nodig om twee keer daags Caninsulln" toe te dienen, met 12 uur tussentijd.

Bewaren van Caninsulin®
• Caninsulin® flacons dienen rechtop in de koelkast te worden bewaard en de flacons mogen niet bevriezen.
• Na aanprikken is de flacon 6 weken houdbaar, mits bewaard in de koelkast.
• Direct voor gebruik de flacon zwenken (NIET SCHUDDEN!!) om een homogene injectievloeistof te krijgen.

De aanvangsdosis
Caninsulin® is een suspensie van amorfe en kristallijne insuline. Daarom is het heel belangrijk dat vlak voor gebruik de flacon zacht gezwenkt wordt, waarna de injectiespuit wordt gevuld. Bij gebruik van insulinespuitjes is het belangrijk om insulinespuitjes te gebruiken die bestemd zijn voor het toedienen van insuline-preparaten van 40 IE per milliliter (U-40). Ondanks de haast om de β-cellen te ontlasten, zal voorzichtig moeten worden begonnen met de insulinesubstitutie. Omdat het mogelijk is dat de β-cellen na het (gedeeltelijk) opheffen van het insulinetekort weer meer insuline gaan produceren, ontstaat het gevaar van een overdosering van insuline.
De aanvangsdosis voor katten is afhankelijk van het lichaamsgewicht en van de bloedglucoseconcentratie ten tijde van diagnose van DM. Hoewel sommige katten uiteindelijk uitkomen op een dosering van 1 IE per kg lichaamsgewicht, is het bij katten riskant om direct te beginnen met een dosering van 1 IE per kg lichaamsgewicht.
Een aanvangsdosis van 2 x daags 0,25 IE per kg lichaamsgewicht (subcutaan) wordt aangeraden voor (nog onbehandelde) katten met een (nuchtere) bloedglucoseconcentratie van <20 mM, Voor katten met een bloedglucoseconcentratie van 20 mM en hoger kan worden begonnen met 2 x daags 0,5 IE per kg lichaamsgewicht (subcutaan).
Volgens deze richtlijn is voor een kat van 4 kg de aanvangsdosis dus 2 x daags 1 IE danwel 2 x daags 2 IE Ceninsulin" subcutaan.

Afbeelding Afb. 3a. Aanvangsdosering kat

Bloedonderzoek
Bloedonderzoek geeft de meest betrouwbare informatie over de actuele situatie met betrekking tot de regulatie van de kat met diabetes mellitus. Tijdens de instelling, en als regelmatige controle op de instelling, kan 4 uur na toediening van de insuline de bloedglucoseconcentratie worden gemeten. Op dit moment wordt bij de gemiddelde kat de laagste bloedglucoseconcentratie verwacht. Aangezien het levenspatroon van een kat overdag erg kan verschillen van het levenspatroon 's nachts, kunnen de ochtend- en avonddosis insuline verschillen. Het is dus noodzakelijk met bloedonderzoek beide insulinedoses apart te controleren. Controles kunnen aanvankelijk 2 keer in de week gedaan worden.

Aanpassen van de dosering
Men dient zich te realiseren dat het onmogelijk is gedurende de hele dag een normale bloedglucoseconcentratie te verkrijgen. Het streven is om de laagste bloedglucoseconcentratie tussen de 5 en de 9 mM te krijgen en de klinische verschijnselen van DM zoveel mogelijk te laten verdwijnen. Aanpassing van de dosering dient bij katten aanvankelijk in stappen van maximaal 0,5 IE te gebeuren. Bij katten wordt de dosering eerst 3 tot 4 maal verhoogd met 0,5 IE. Als dat geen resultaat heeft kan de dosering met stappen van 1 IE worden verhoogd. Bij het syndroom van Cushing en met name bij een hypofyseadenoom dat groeihormoon produceert kan een ernstige resistentie voor insuline bestaan. Van het laatste geval zijn voorbeelden bekend waarbij 60 tot 80 IE insuline nodig waren, voordat daling van de bloedglucoseconcentratie optrad. Het verdient aanbeveling om bij Caninsulin® doses hoger dan 1,5 IE per kg lichaamsgewicht per keer de kat te onderzoeken op de aanwezigheid van voornoemde ziekten.

Als bij een controle een erg lage bloedglucoseconcentratie (bijvoorbeeld tussen 2 en 3 mM) wordt gemeten, dient onmiddellijk een extra maaltijd aan de kat te worden aangeboden. De volgende dag wordt een minimaal 20% lagere dosering gegeven en wordt nogmaals de bloedglucoseconcentratie bepaald. Bij klinische uiting van hypoglycemie wordt deze bestreden zoals vermeld bij het hoofdstuk 'Hypoglycemie' (pagina 32) en dient de dosis de volgende keer met 50% verlaagd te worden.
Als een dier, nadat het is ingesteld, niet wil eten of niet in staat is om te eten (braken, diarree, ziekte, anesthesie) wordt geadviseerd maximaal een derde van de normale insulinedosering te geven.


Remissie
Het is mogelijk dat een kat met DM na aanvang van de behandeling met Caninsulin® uiteindelijk toch weer insuline-onafhankelijk wordt. Het kan dus voorkomen dat na een aanvankelijke stijging van de dosis Caninsulin®, de insulinebehoefte gaat dalen en zelfs kan verdwijnen. Er wordt gedacht dat het opheffen van gluco- en lipotoxiciteit hierin een rol speelt; wanneer de β-cellen worden ontlast door de injecties Caninsulin®, en daardoor de glucose- en vrije vetzuurconcentraties dalen, kunnen de β-cellen zich herstellen en zijn deze beter in staat om aan de insulinebehoefte te voldoen. Afhankelijk van hoeveel insuline nog kan worden afgegeven, zal dit al dan niet voldoende zijn om onafhankelijk te worden van injecties met Caninsulin®. Er zijn gevallen bekend waarin katten met DM pas na een jaar behandeling met insuline in remissie gingen.

Om een zo hoog mogelijke kans op remissie te houden, is het van belang de regulatie van DM zo goed mogelijk uit te voeren. Daarom is het van belang regelmatig te controleren. Regelmatige controles worden gemakkelijker als een eigenaar zelf thuis de bloedglucoseconcentratie kan meten.

Bloedglucoseconcentratie gemeten door de eigenaar
Uit onderzoek is gebleken dat ongeveer 70% van de eigenaren van een dier met DM na (herhaalde) goede instructie bereid (en in staat) is om thuis de bloedglucoseconcentratie te meten. Hiervoor kan een glucosemeter worden gebruikt zoals die ook door humane diabetici wordt gebruikt voor zelfcontroles. Het grote voordeel van thuiscontroles is dat de kat niet vervoerd hoeft te worden en de meting in een minder stressvolle omgeving kan worden uitgevoerd. Daarnaast is het makkelijker te organiseren, waardoor controles vaker kunnen worden uitgevoerd. Het herkennen van (naderende) hypoglycemieën wordt ook vergemakkelijkt.


Uiteraard is het van belang dat de eigenaar de uitslagen van thuiscontroles overlegt met de dierenarts, zodat de dierenarts kan beslissen of de dosis insuline dient te worden aangepast.

Bloedglucosecurve
De meest betrouwbare methode om insulinedoseringen vast te stellen is door middel van de interpretatie van een bloedglucosecurve. Bij een problematische regulatie kan een bloedglucosecurve zeer nuttige informatie opleveren. Het maken van een bloedglucosecurve kan bijvoorbeeld op de volgende manier gebeuren:
Direct nadat een dier de eerste maaltijd heeft gekregen en de insuline is toegediend, wordt bloed afgenomen voor bepaling van de glucoseconcentratie.
Vervolgens wordt elke twee uur bloed afgenomen gedurende twaalf uur en wordt de glucoseconcentratie bepaald. Zeker bij katten is het verstandig om rond het tijdstip dat het laagste punt in de bloedglucoseconcentratie wordt verwacht eens in het uur te meten. Door de bepaalde glucosewaarden uit te zetten tegen de tijd kunnen curves worden verkregen zoals in de afbeeldingen 4, 5, 6, 7 en 8 op pagina 30.

Het maken van een bloedglucosecurve kan nodig zijn als met de gebruikelijke methoden geen goed behandelingsresultaat wordt verkregen. Als een eigenaar in staat is thuis zelf de bloedglucoseconcentratie te meten, is het maken van een bloedglucosecurve minder problematisch. Het thuis maken van bloedglucosecurves verbetert de kwaliteit van de regulatie. Soms is het nodig meerder bloedglucosecurves achter elkaar te maken om een betrouwbaar beeld van de regulatie te krijgen.

Afbeelding Afb. 4: Bloedglucoseconcentratie bij een goed ingestelde kat met diabetes mellitus.
Afbeelding Afb. 5: Bloedglucoseconcentratie blijft te hoog. verhoog de dosering.
Afbeelding Afb. 6: Te korte werkingsduur: verander tijdstip van controle bloedglucoseconcentratie.
Afbeelding Afb. 7: Insulineresistentie of eigenaar-gerelateerd probleem: onderzoek de oorzaak.
Afbeelding Afb. 8: Somogyi-effect: verlaag de dosering.

Urineonderzoek
Als de capaciteit van de proximale niertubuli om glucose uit de primaire urine te resorberen wordt overschreden kan glucose in de urine gevonden worden. De bloedglucoseconcentratie waarbij deze capaciteit bij de gemiddelde kat wordt overschreden is 14 mM. Vaak is de bloedglucoseconcentratie gedurende een deel van de dag hoger dan 14 mM, wat inhoudt dat er ondanks een zo goed mogelijk therapie toch vaak glucose in de urine gevonden kan worden. Daarom wordt voor het instellen van een patiënt en voor de regelmatige controle van de patiënt de sterke voorkeur gegeven aan bloedonderzoek boven urineonderzoek.

Fructosaminebepaling
Fructosamines ontstaan als gevolg van een irreversibele binding tussen plasma-eiwitten (met name albumine) en glucose. De fructosamineconcentratie in het bloed wordt enerzijds bepaald door de bloedglucoseconcentratie en anderzijds door de eliminatie (halfwaardetijd) van plasma-eiwitten (m.n. albumine). Omdat de halfwaardetijd van albumine ca. 8 dagen bedraagt, geeft de fructosamineconcentratie een beeld van de gemiddelde hoogte van de bloedglucoseconcentraties van de voorgaande 2 weken. Fructosamineconcentraties worden niet beïnvloed door acute veranderingen van de bloedglucoseconcentratie zoals veroorzaakt door stress, recente voeding of anesthetica (zoals xylazine of medetomidine).

Het belang van de fructosaminebepaling
Als bij katten de diabetes mellitus langer dan 1 tot 2 weken bestaat, kan de fructosamineconcentratie een ondersteuning zijn bij het stellen van de diagnose diabetes mellitus. De diagnose diabetes mellitus kan niet alleen worden gesteld door enkel de fructosamineconcentratie in het bloed te meten. Tijdens het instellen van een patiënt kan de fructosaminebepaling aanvullende informatie geven. Door wekelijks de fructosamineconcentratie te bepalen kan aan de (geleidelijk) dalende fructosamineconcentratie het resultaat van de behandeling worden gecontroleerd. De methode is echter te ongevoelig (traag reagerend) om te bepalen of en in welke mate de dosering van insuline moet worden aangepast!

Geglyceerd hemoglobine
Ook hemoglobine kan een irreversibele binding met glucose aangaan. Vanwege de lange halfwaardetijd van hemoglobine geeft de concentratie geglyceerd hemoglobine informatie over de bloedglucoseconcentratie van de voorgaande 2 maanden. Routinematige bepaling van geglyceerd hemoglobine bij de kat is op dit moment echter (nog) niet mogelijk.

Controle na instellen
Als bij twee opeenvolgende controles de laagste bloedglucoseconcentratie in het gebied tussen 5 en 9 mM zit, kunnen de controles langzaam
worden afgebouwd naar eens in de 2 à 3 weken. Als hierbij blijkt dat een lichte hypo- of hyperglycemie bestaat zonder dat bij klinisch onderzoek afwijkingen worden waargenomen, verdient het aanbeveling de volgende dag nogmaals bloedonderzoek uit te voeren en pas dan eventueel te besluiten tot aanpassing van de dosering. Na aanpassing van de dosering moet de bloedglucoseconcentratie weer frequent worden gecontroleerd. Bij een goede instelling van de dosis insuline kan de frequentie weer worden afgebouwd. Als een eigenaar de bloedglucoseconcentratie thuis kan controleren, is het mogelijk de bloedglucosecontroles wat vaker uit te voeren, bijvoorbeeld eens per week. Ook kan dan eens per maand een bloedglucosecurve worden gemaakt.

Voeding
Om te beginnen is het van belang dat de dagelijkse hoeveelheid voedsel constant is van hoeveelheid en samenstelling. Daarom is van belang dat de kat het voedsel lekker vindt, zodat al het voedsel dat wordt aangeboden ook wordt opgegeten. De voorkeur gaat uit naar een laag-koolhydraat, hoog-eiwit dieet. Als de kat de dagelijkse portie voedsel in vele kleine maaltijdjes per dag tot zich neemt, kan de kat ad libitum gevoerd worden. Als de kat echter de dagelijkse portie voedsel in één keer tot zich neemt, of dik wordt van deze manier van voeren, moet de dagelijkse portie voedsel in porties worden aangeboden. De meest praktische invulling is dan om de kat net voor de insulinegift een maaltijd te geven, hetgeen neerkomt op twee maaltijden per dag. Deze twee maaltijden moeten gelijk zijn van hoeveelheid en samenstelling.

Als de patiënt de vorige dag heeft gebraakt kan het verstandig zijn om na de maaltijd eerst een half uur te wachten voordat de insuline wordt toegediend. Vooral tijdens het begin van de behandeling kan het voorkomen dat een patiënt geen eetlust heeft. Toch wordt dan insuline toegediend (een derde van de normale dosis) en het voer dat niet opgegeten is, wordt een uur na insulinetoediening weggenomen.

Als een kat blijft weigeren 's ochtends te eten, verdient het aanbeveling na de insulinebehandeling het voer te laten staan, zodat de kat alsnog in de gelegenheid wordt gesteld voedsel op te nemen als de bloedglucoseconcentratie begint te dalen. Dit maakt het evenwel lastig om met controles het laagste punt in de bloedglucoseconcentratie te vinden omdat deze kan verschuiven als het eetpatroon wordt aangepast.

Als er sprake is van overgewicht, wordt de hoeveelheid voedsel zo aangepast dat een gewichtsafname van ongeveer 1% per week wordt bereikt.

Hypoglycemie
Bij een te hoge insulinedosering kunnen verschijnselen van hypoglycemie worden waargenomen (veneuze bloedglucoseconcentratie < 3 mM).
Meestal zullen de verschijnselen van hypoglycemie dan 2 tot 4 uur na insulinegift optreden maar in principe kan op elk moment van de dag een hypoglycemie ontstaan.

Hypoglycemie is een ernstige complicatie die kan worden veroorzaakt door een relatief of absoluut te hoge insulinedosering, te weinig voedselopname, braken en/of teveel inspanning. Op het ontstaan van hypoglycemie moet men altijd bedacht zijn, ook bij de goed ingestelde kat met diabetes mellitus. De verschijnselen zijn in toenemende mate van ernst: honger, rusteloosheid, rillen, ataxie, desoriëntatie, convulsies en coma. In de wat verder gevorderde stadia weigert het dier vaak voedsel op te nemen.

Als de kat nog voedsel wil opnemen, wordt een maaltijd aangeboden. De hoeveelheid voedsel die wordt aangeboden is hetzelfde als één van de twee dagelijkse maaltijden. Daarna wordt met intervallen van 1-2 uur een kleine maaltijd gegeven, totdat de insuline is uitgewerkt. Als de symptomen ondanks de maaltijden verergeren, of als de kat überhaupt geen voedsel meer opneemt, dient door de eigenaar zo snel mogelijk glucose in een dosering van ongeveer 1 gram per kg lichaamsgewicht te worden toegediend: bijvoorbeeld glucoseoplossing 50% (koelkast) in de wangzak brengen of druivensuiker (dextrose) op en onder de tong wrijven. Als de verschijnselen dan niet direct verdwijnen, moet de eigenaar met spoed contact opnemen met de dierenarts, die intraveneus glucose (20% glucose-oplossing) kan toedienen. Een eigenaar moet worden geïnstrueerd altijd glucose binnen bereik te hebben. Nadat glucose is toegediend moet met intervallen van 1-2 uur voedsel worden gegeven totdat de insuline is uitgewerkt. Het kan soms meer dan 24 uur duren voordat de insuline volledig is uitgewerkt.
De dosering insuline dient bij de volgende toediening met 50% te worden verminderd, waarna weer regelmatige controles nodig zijn om de juiste dosering terug te vinden.

terug naar inhoud

Intervet/Schering-Plough Animal Health
Postbus 50
5830 AB Boxmeer
Tel: 0485 587652
Fax: 0485 587653
http://www.intervet.nl" onclick="window.open(this.href);return false;

Caninsulin®. Samenstelling: 40 IE varkensinsuline per mI. Indicatie: diabetes mellitus bij hond en kat. Contra-indicaties: gebleken overgevoeligheid tegen eiwitten van porciene oorsprong. Bijwerkingen: in zeldzame gevallen kunnen systemische of lokale overgevoeligheidsreacties voorkomen.
Dosering en toedieningsweg: een- of tweemaal daags door s.c. injectie. Waarschuwingen: vermijd overdosering, controleer regelmatig
het bloedglucosegehalte. Registratie: REG Nl 08094 diergeneesmiddel UDA. Voor overige informatie zie bijsluiter.
Intervet/Schering-Plough Animal Health

Re: INFO-BOEK CANINSULIN-KAT-DA-(Intervet)

Geplaatst: 30 mei 2011, 20:33
door Jeanne
Caninsulin®
Intervet -Schering-Plough Animal Health


8. Problemen bij het reguleren
Als de respons op de behandeling onvoldoende is, dienen onderstaande punten in beschouwing te worden genomen. Zo nodig wordt een bloedglucosecurve gemaakt.

Eigenaar-gerelateerde oorzaken
Eigenaar-gerelateerde oorzaken zijn de meest voorkomende oorzaken van regulatieproblemen. Controleer of de eigenaar voor gebruik de Caninsulin®-flacon zwenkt (en niet schudt!), en of Caninsulin® op de juiste temperatuur, rechtop en niet te lang wordt bewaard. Laat een eigenaar voordoen (bijvoorbeeld met fysiologisch zout oplossing) hoe de insuline wordt toegediend.
Zeker met kleine doses Caninsulin® is het mogelijk dat er niet subcutaan maar 'in de vacht' wordt geïnjecteerd. Ook komt het regelmatig voor dat verkeerde insulinespuitjes worden gebruikt. De meeste humane insuline-preparaten zijn 100 IE per mL, en de daarbij horende insulinespuitjes zijn niet zondermeer geschikt voor het doseren van Caninsulin®. Zeker bij mensen die in de humane gezondheidszorg werken, of zelf diabeet zijn, kan het verstandig zijn om dit te bespreken.

Verdunning van Caninsulin®
Verdunning van Caninsulin® leidt tot verandering in de opname-karakteristieken van Caninsulin®, Hierdoor is voor gezelschapsdieren verdunning niet wenselijk. Voor katten zijn speciale Caninsulin®-insulinespuitjes verkrijgbaar, die een fijnere maatverdeling hebben, zodat kleinere doses ook goed kunnen worden toegediend.

Interferentie met andere hormonen
Tijdens de behandeling van diabetes mellitus dient men liever geen progestagenen of corticosteroiden toe te dienen. Als corticosteroïden echter noodzakelijk zijn dan worden ze in een zo laag mogelijke dosering toegediend; dagelijkse toediening verdient in dit geval de voorkeur boven een alternerend behandelschema. De insulinebehoefte van de kat zal door behandeling met corticosteroïden of progestagenen meestal toenemen.

Stress of infecties
Stress of infecties kunnen een verminderde gevoeligheid van de perifere weefsels voor insuline veroorzaken.

Somogyi-effect
Een iets te hoge insulinedosering kan het Somogyieffect induceren. Dit is een kettingreactie van het lichaam op een te sterk dalende bloedglucoseconcentratie. Als reactie op de te lage bloedglucoseconcentratie wordt adrenaline afgescheiden en vervolgens ook cortisol, glucagon en groeihormoon. Deze vier hormonen verhogen de bloedglucoseconcentratie weer (door gluconeogenese en door verhoging van de perifere insulineresistentie). In een normale situatie zullen de β-cellen bij een te sterk stijgende bloedglucoseconcentratie weer insuline afgeven. Een kat met diabetes mellitus heeft juist een tekort aan insuline en kan dit niet. Als gevolg hiervan wordt een sterke stijging van de bloedglucoseconcentratie waargenomen. Dagcurves helpen bij het vaststellen van het al dan niet vóórkomen van het Somogyi-effect
Afbeelding (zie afbeelding 8).

Andere werkingsduur van Caninsulin®
Differentiaaldiagnostisch dient bij verdenking op het Somogyi-effect ook aan een kortere of langere werkingsduur van Caninsulin® te worden gedacht. Als Caninsulin® een andere werkingsduur heeft, zal bij controle van de bloedglucoseconcentratie de laagste waarde van de dag gemist kunnen worden, waardoor verkeerde keuzes gemaakt kunnen worden met betrekking tot de dosis Caninsulin®. Dit kan dan weer het Somogyi-effect tot gevolg hebben. Dagcurves geven hier weer duidelijkheid
Afbeelding (zie afbeelding 8).

Antilichamen
Opbouw van antilichamen tegen insuline afkomstig van andere diersoorten en tegen vreemde eiwitten in insuline, zoals tegen het viseiwit protamine, is mogelijk. Dit wordt uiterst zelden gediagnosticeerd. Caninsulin® bevat varkensinsuline dat structureel slechts 3 aminozuren verschilt van katteninsuline en bevat geen protamine.

terug naar inhoud

Intervet/Schering-Plough Animal Health
Postbus 50
5830 AB Boxmeer
Tel: 0485 587652
Fax: 0485 587653
http://www.intervet.nl" onclick="window.open(this.href);return false;

Caninsulin®. Samenstelling: 40 IE varkensinsuline per mI. Indicatie: diabetes mellitus bij hond en kat. Contra-indicaties: gebleken overgevoeligheid tegen eiwitten van porciene oorsprong. Bijwerkingen: in zeldzame gevallen kunnen systemische of lokale overgevoeligheidsreacties voorkomen.
Dosering en toedieningsweg: een- of tweemaal daags door s.c. injectie. Waarschuwingen: vermijd overdosering, controleer regelmatig
het bloedglucosegehalte. Registratie: REG Nl 08094 diergeneesmiddel UDA. Voor overige informatie zie bijsluiter.
Intervet/Schering-Plough Animal Health

Re: INFO-BOEK CANINSULIN-KAT-DA-(Intervet)

Geplaatst: 30 mei 2011, 20:33
door Jeanne
Caninsulin®
Intervet -Schering-Plough Animal Health


9. Ketoacidose
Ketoacidose kent vergeleken met diabetes mellitus ernstiger verschijnselen: depressie, anorexie, braken, oligurie of anurie en hyperventilatie. Een kat met ketoacidose kan zelfs comateus worden aangeboden. Tevens kan aceton worden waargenomen in de uitademingslucht van de patiënt. De waarschijnlijkheidsdiagnose ketoacidose op basis van het klinisch beeld moet voor een definitieve diagnose worden bevestigd door aanvullend onderzoek. Hiertoe moeten hyperglycemie, acidose en ketonurie worden aangetoond.

Een kat met ketoacidose is een spoedeisende patiënt. Het is allereerst van belang dat de hydratietoestand en de verschuivingen in de pH en elektrolytenconcentraties van het bloed worden gecorrigeerd. Om dit te bereiken wordt intraveneus vloeistof toegediend. In verreweg de meeste gevallen (bloed pH > 7,10) is het niet nodig om de pH met bicarbonaatinfusen te normaliseren; door de correctie van de hydratietoestand zijn de longen en nieren over het algemeen zelf in staat de pH te normaliseren. Indien toch wordt gekozen voor correctie van de pH met bicarbonaatinfusen, dan moet voor overcorrectie worden opgepast. Overcorrectie gebeurt gemakkelijk omdat de pH-correctie door het herstel van de hydratietoestand moeilijk in te schatten is. Om de eventueel aanwezige hypokaliëmie te corrigeren, wordt berekend hoeveel kalium maximaal kan worden toegevoegd aan de infusievloeistoffen; hetzelfde geldt voor de correctie van een eventueel aanwezige hypofosfatemie. Hierbij moet worden opgepast dat het oplosbaarheidsproduct van calcium en fosfaat in het bloed niet wordt overschreden, aangezien dit kan resulteren in een hypocalcemie.

Terwijl de hydratietoestand en elektrolytenconcentraties in het bloed normaliseren, kan voorzichtig worden begonnen met het verlagen van de bloedglucoseconcentratie. Het geniet de voorkeur om hiervoor een kortwerkende insuline, zoals bijvoorbeeld Actrapid", intramusculair toe te dienen. Doel is te bereiken dat de bloedglucoseconcentratie met ongeveer 3 tot 4 mM per uur afneemt. Hierdoor kunnen de cellen, die zich hebben aangepast aan de hyperosmolaire situatie, zich weer geleidelijk aanpassen aan een isosmotische situatie. Als eenmaal de bloedglucoseconcentratie onder de 10 mM is gezakt en de elektrolytconcentraties in het bloed zijn genormaliseerd, kan geprobeerd worden de kat verder met Caninsulin® te reguleren. Het is verstandig met het begin van therapie met Caninsulin® te wachten tot minimaal 6 uur na de laatste injectie met Actrapid®, zodat de kortwerkende insuline is uitgewerkt.

Enerzijds door het herstel van de pH van het bloed en anderzijds doordat de door insuline geïnduceerde opname van glucose in cellen tevens gepaard gaat met opname van kalium en fosfaat, zullen de concentraties van deze elektrolyten in het bloed verder gaan dalen (zeker wanneer hiervoor niet wordt gecorrigeerd). Door hypofosfatemie kan een levensbedreigende hemolyse ontstaan. Daarentegen is het gebrek aan insuline bij adequate vloeistof therapie en correctie van verschuivingen van de elektrolytconcentraties in het bloed niet levensbedreigend. Als er sprake is van een ernstige hypokaliëmie of hypofosfatemie is het aan te raden eerst de concentraties van deze elektrolyten in het bloed te normaliseren, voordat wordt begonnen met de toediening van insuline.

terug naar inhoud

Intervet/Schering-Plough Animal Health
Postbus 50
5830 AB Boxmeer
Tel: 0485 587652
Fax: 0485 587653
http://www.intervet.nl" onclick="window.open(this.href);return false;

Caninsulin®. Samenstelling: 40 IE varkensinsuline per mI. Indicatie: diabetes mellitus bij hond en kat. Contra-indicaties: gebleken overgevoeligheid tegen eiwitten van porciene oorsprong. Bijwerkingen: in zeldzame gevallen kunnen systemische of lokale overgevoeligheidsreacties voorkomen.
Dosering en toedieningsweg: een- of tweemaal daags door s.c. injectie. Waarschuwingen: vermijd overdosering, controleer regelmatig
het bloedglucosegehalte. Registratie: REG Nl 08094 diergeneesmiddel UDA. Voor overige informatie zie bijsluiter.
Intervet/Schering-Plough Animal Health

Re: INFO-BOEK CANINSULIN-KAT-DA-(Intervet)

Geplaatst: 30 mei 2011, 20:34
door Jeanne
Caninsulin®
Intervet -Schering-Plough Animal Health


10. Prognose van diabetes mellitus
De prognose voor een kat met diabetes mellitus is sterk afhankelijk van de inzet en het begrip van de eigenaar. Beide factoren hangen nauw samen met de uitleg en de adviezen van de dierenarts. Een patiënt met diabetes mellitus is een patiënt waarvan de regulatie weliswaar aandacht en kennis vereist maar is in veel gevallen ook een dankbare patiënt. Veel diabetes mellitus patiënten kunnen in een stabiele toestand worden gebracht. Desondanks blijven regelmatige controles en (meestal ook) bijstelling van de insulinedosis noodzakelijk. Speciaal voor de eigenaar van een patiënt met diabetes mellitus is een brochure ontwikkeld: 'Suikerziekte bij de kat'.

De levensverwachting voor een kat met goed gereguleerde DM is vergelijkbaar met die van een normale kat. Bij een aantal katten is het mogelijk dat bij behandeling met insuline de -cellen weer voldoende insuline gaan produceren en dat de DM in remissie gaat. De reservecapaciteit van de β-cellen is dan waarschijnlijk wel beperkt, waardoor het vervolgen van deze katten noodzakelijk is.
Afb. 9: Caninsulin® wordt geleverd in flesjes à 2,5 en 70 ml.

terug naar inhoud

Intervet/Schering-Plough Animal Health
Postbus 50
5830 AB Boxmeer
Tel: 0485 587652
Fax: 0485 587653
http://www.intervet.nl" onclick="window.open(this.href);return false;

Caninsulin®. Samenstelling: 40 IE varkensinsuline per mI. Indicatie: diabetes mellitus bij hond en kat. Contra-indicaties: gebleken overgevoeligheid tegen eiwitten van porciene oorsprong. Bijwerkingen: in zeldzame gevallen kunnen systemische of lokale overgevoeligheidsreacties voorkomen.
Dosering en toedieningsweg: een- of tweemaal daags door s.c. injectie. Waarschuwingen: vermijd overdosering, controleer regelmatig
het bloedglucosegehalte. Registratie: REG Nl 08094 diergeneesmiddel UDA. Voor overige informatie zie bijsluiter.
Intervet/Schering-Plough Animal Health